Pagina:De dichtwerken van P.A. de Génestet.pdf/199

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen
Bij der vlammen heldren gloed,
Schept men fatazietjes,
Neuriet, stillekens en zoet,
Ras vergeten liedjes;
Allervriendlijkst begeleid
Door het lief geluidje,
’t Liedje der gezelligheid,
Uit het stoomend tuitje.

PoËzij schuilt overal,
Overal mijn vrinden!
’t Is de vraag maar wie haar al,
Wie ze niet kan vinden.
Menig schilder heeft geen oog
Voor een binnenhuisje,
’k Weet poëten duf en droog,
In hun smaakloos kluisje,
Menig boezem blaakt alleen
Voor het hoogverheven’ –
Mij trekt alles, groot en kleen
In dit lieve leven!

Doch, mijn kleintjes! gij het meest,
Springende gedichtjes,
Tintelend van leest en geest,
Aangebeden wichtjes!
U ook moet dees avondstond
Allermeest behooren,
U, mijn oudste, zacht en blond,
Lieflijke eerstgeboren!
U, mijn jongeste, dwaas en blijd,
Pittig donkerbruintje,
Die voorwaar geens schaduw zijt
In ons levenstuintje!

Haalt uw schatten voor den dag!
Zal ik u een toren
Bouwen, die we met één slag
Schaatrend weer verstoren?