Pagina:De dichtwerken van P.A. de Génestet.pdf/200

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen
Moet ik ook, al wederom,
’t Beestenspel verklaren?
Leeuwgebrul en beergebrom
Pogen te evenaren?
Wilt ge met de komenij
Of de zuurkraam spelen?
Wat zal ’t wezen „nu ereis”?
Mij kan ’t, heusch, niet schelen.

Niets van alles! – half tevreê
Komt men vleiend nader.
’t Liefste speelgoed van mijn twee,
Dat’s haar jonge vader!
Als zoodanig meer geliefd
(’k Zeg het zonder jokken,
Schoon ’t mijn eigenliefde grieft)
Dan – de doos met blokken!
Meer dan ’t wilde beestenspel
Zelfs, trots aap en beeren!
Van uw kinderen kunt gij wel
Eenige’ oogmoed leeren!

’t Speelgoed dan wordt nu met list,
Vleien, plagen, lokken,
(Kinderliefde is egoïst)
Naar den vloer getrokken,
En daar vangt je ’t leven aan!
Lustige oogjes gloeien,
Mondjes, handjes, voetjes gaan,
Bij het rustloos stoeien!
’k Geef mij aan uw armpjes prijs,
O mijn krullebollen!
’k Laat, naar koninklijke wijs,
’t Volkje met mij sollen.

Moeders oog staart vroom en zacht,
Op het dwaas tooneeltje;
Ik geloof wel, daar ze lacht,
Dankt ze voor haar deeltje