Pagina:De dichtwerken van P.A. de Génestet.pdf/205

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen
Ik heb tot God gebeden
Dat hij mij raden wou,
Hoe ’k best dat hartje kneden,
Dat plantje sturen zou?

Met bidden of bevelen,
Met rede of krachtbetoon?
Met strijden of met streelen,
Met vrees, of hoop op loon?

Met plooien, pleistren, schikken?
Met onweerstaanbren dwang?
Met groote booze blikken,
Of teedren liefdedrang?

Met ééne les voor ’t leven,
Een harde les, misschien?
Met op de vingers geven,
Of door de vingers zien?

Met vaderlijke tranen
Aandoenelijk en week?
Met kort en zacht vermanen?
Of mooglijk – met een preek?

Met leeren en betoogen?
Met zeekre dogmatiek?
Ik vreesde, o kinderoogen,
Uw oolijke repliek!

Zoo stond ik te overleggen
Hoe ik mijn trouwloos wicht,
Het juiste woord moest zeggen
En brengen tot haar plicht.

Zoo stond ik half verlegen,
Met teedre zielepijn,
Te wikken en te wegen,
Wat hier de weg zou zijn?