Pagina:De dichtwerken van P.A. de Génestet.pdf/21

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

Was 't uw blik die haar bestraalde
Toen, in haar, uw vorstenzon
Koninklijker nederdaalde
Dan zij immer rijzen kon?

en dat verheven slot:

Weduw, wandel over 't puin
Van 't paleis in asch verzonken,
En het ingestort arduin;
Want een stemme heeft geklonken
Om uw opgeheven kruin:
Deze koningsweeûw is heilig,
Zuiver van de vorstenblaam:
Deze koningsweezen veilig
In de schaduw van haar naam!

Maar wat dezen Bundel zulk een groote en blijvende populariteit verzekerde, dat was de frischheid, die niet alleen den vorm, maar ook de gedachten kenmerkte, de jeugdige kracht, die alles doortintelde. Men voelde zich als het ware een lenteadem uit deze verzen tegenwaaien. Deze dichter was een man van zijn tijd, met een open hart voor natuur en menschheid, geen vreemdeling in de wereld die hem omringde. Totnogtoe — waarom zouden wij het verbloemen? —behoorden verreweg de meesten, en zeker de uitstekendsten onzer dichters met hun sympathie en denkwijs tot een vervlogen tijdperk. Tegen den geest der eeuw streden zij, in plaats van zich aan de spits der beweging te stellen. Profeten van het verleden, ijverden zij voor denkbeelden, die de meesten hunner tijdgenooten al hadden prijs gegeven, of verheerlijkten zij een tijd, waarin men, zonder eenige dweperij, zich moeilijk verplaatsen, en die nimmer terugkeeren kon. Wij — ik bedoel het jongere geslacht — wij bewonderden Bilderdijk en Da Costa, om nu geen levenden te noemen, maar gelijk wij Vondel en Cats waardeerden, als mannen van een vorige eeuw, als welsprekende tolken van gevoelens, die de onze niet meer waren. Bovendien waren onze dichters, klassieken en romantieken, elk in hun soort, veel te geleerd, zelfs voor de beschaafden onder het volk. Maar wat deze jonge dichter ons gaf, was noch geleerd, noch verouderd. Het leefde en was uit het volle leven gegrepen. Het was geen huldigen van den waan van den dag, maar ook geen mis-