Pagina:De dichtwerken van P.A. de Génestet.pdf/219

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen
Helaas, ik zag meer rouwe en raadslen in dit leven,
Dan waar mijn zorgloos hart, mijn ijdle jeugd aan dacht:
Een nachtegalenkoor sloeg in mijn lentedreven
En ’k hoorde, o armen, niet uw bittre lijdensklacht.

Sinds, daar is veel verkeerd; en menig stille wonde,
Waaraan mij ’t harte bloedt, tuigt van des levens strijd;
Ik ken uw jammren thans, Dood, Armoê, Krankte, Zonde,
’k Weet hoe de weemoed lacht en hoe de weelde lijdt!

’t Moog licht zijn in mijn huis, ’t is nacht vaak om mij henen,
De ellende, die ’k ontdek, ontrooft mij vreugd en vreê,
Ik kan niet blij zijn, ’k zie te velen die daar weenen,
En morgen – morgen schrei ik mee:

Vergeef me, o God, ik weet wij hebben ’t kruis van noode,
En lijden dringt tot U de ziel die U verlaat,
Doch menig lijden schijnt me een raadselvolle bode,
Wiens taal Uw schepsel niet verstaat.

Doch, daar is ramp aan ramp voor onze vragende oogen,
o Almacht, met Uw liefde in onoplosbren strijd,
Waarbij ook ’t hard gemoed wel krimpt van mededoogen,
En die toch komt van U, die louter goedheid zijt!

Ach, waart Gij nog op aard en, Heiland! in ons midden,
Was daar nog hulp bij U voor al te foltrend leed,
Ik zou wel met den drang der Kananeesche U bidden,
Tot Ge ook – in gindsche kluis – uw liefdewondren deedt.

Maar Gij zijt heengegaan! Nog spreekt in heilge stonden,
Uw woord, Uw godljk woord, wel zacht tot onze smart,
En vloeit, als hemeltroost! in onzer ziele wonden –
Maar is ’t u steeds genoeg, o twijflend menschenhart?

Vergeef me, o God en Heer t mijn ziele buigt zich neder,
Het angstige waarom? drukt zwaar op mijn gemoed,
En mijn geloof drijft, als een stroohalm, zwak en teeder,
Drijft henen op des twijfels vloed!