Pagina:De dichtwerken van P.A. de Génestet.pdf/220

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen
Vergeef me, o God en Heer, verlicht mij, teer mij hopen,
Versterk mij in ’t Geloof aan Uw onzichtbre trouw,
Ontdek U, sluit mijn oog Uw heugen Hemel open
Dat ik in beter licht ons menschenlot aanschouw!

o Geef mij vrede! Leer mij troosten, leer mij strijden,
Tot eens, uit nacht en rouw, Uw Liefde zich verklaar
Gij tegenover al de raadslen van ons lijden,
Gij hebt ook ’t schoon geheim der Toekomst, Gij, nietwaar?

o Leer mij volgen; niet steeds vragen: wat zal deze?
Maar zoeken staëg Uw hand op al mijn levenspaên:
Blijv’ mijn bekommerd hart, vol meêlij’ vaak en vreeze,
Toch steeds in eigen lot Uw liefdestem verstaan! –

Doch spreek mij, dwaze, van geen hemel hier op aarde,
Dien slechts de zelfzucht bouwt, in enge liefdekluis....
O mensch, uw levenshof bloeie als een lentegaarde,
In ’t midden, voor wie denkt en liefheeft, rijst – een kruis.



 

HET OUDE HUIS



Daar zijn we in ’t nieuwe huis!
  ’t Is deftig, dubbel breed.
Hier door mijn wand dringt geen gedruis,
  Geen tocht, door raam of reet.

’k Heb tien vertrekken vol gemak,
  Een badvertrekje inkluis;
We zijn, heusch! aardig onder dak,
  En ’k prijs dit nieuwe huis....

Doch ik verlang naar ’t oude weer
  Daar ’t lekte door het dak,
En daar, o zegen! steeds al meer
  Geen lucht, maar ruimte ontbrak.