Pagina:De dichtwerken van P.A. de Génestet.pdf/221

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen
Het oude, dat daar aan de vest
  Zoo witjes lacht in ’t groen!
Zoet nestje, voor den zomer best
  Doch niet in elk saizoen.

Het oude, daar voor ’t eerst mijn hart
  Gesmaakt heef, wat niet al!
Een liefde, een zaligheid, een smart,
  Die ’k nooit meer smaken zal!

Daar in een bange, heilge nacht
  Uw eerste levenskreet,
O eerste wicht, zoo blij verwacht,
  Mijn ziele siddren deed;

Het oude, daar het leven, nog
  Zoo nieuw voor mijn gemoed,
Vol frisschen glans en schoon bedrog,
  Mij toeblonk rijk en zoet!

Het oude, met zijn woonvertrek
  Zoo vol gezelligheên,
Zijn hof, met menig dierbre plek,
  En ’t spoor met dierbre schreên!

Het oude, dat van menigeen
  De erinring had bewaard,
Die nimmer hier zal binnentreên,
  Vreemd aan des vreemden haard...

Ja, keeren wou ik, zoo het mocht,
  Naar de eerste lieve kluis,
Met halfsteens muur, vol tocht en vocht
  En knabbelend gespuis!

’k Voel me in dit mooie huis – niet thuis;
  Dees wanden spreken niet,
’k Sleep langs de breede trap mijn kruis,
  En stootrig klinkt mijn lied!