Pagina:De dichtwerken van P.A. de Génestet.pdf/222

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen
En toch misschien – ’t is wel, ’t is wijs,
  Schoon nu mij ’t harte bloedt,
Dat ik mijn needrig paradijs
  Maar moedig heb gegroet!

Het is niet goed, dat we op deze aard
  Ons hechten al te zeer
Aan huis en hof, aan haard en gaard
  En dingen van ’t Weleer.

Verstandig is ’t van tijd tot tijd,
  Een teedren, sterken band,
Die ’t arme harte bindt en vleit,
  Te schudden aan de hand:

Te scheiden van een dierbre plek,
  Vol weemoed en genot,
Te wennen maar aan elk vertrek –
  Verhuizen is ons lot.

 D.1857.



 

MORGEN BIJ DE DUINEN.



Alles lacht, alles zingt,
  Alles bloeit, alles blinkt
    Hier zoo lieflijk als immer te voren:
In de dalen in rust,
  Op de heuvlen is lust
    Toch heeft alles zijn lichtglans verloren.

Naar mijn duinen niet meer,
  Met het hart van weleer,
    ’t Levenslustig hart zal ik staren:
Aan hun voet onder de aard,
  Rust een stof, ons zoo waard,
    Rust.... de vreugd van vervlogene jaren.