Pagina:De dichtwerken van P.A. de Génestet.pdf/224

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen
Maar de glans uwer jeugd,
  Die mijn ziel heeft verheugd,
    Schijnt niet meer in de bloeiende gaarde,
En voor ’t kluisje uwer trouw,
  Speelt een knaapje, in rouw –
    Gij zijt treurig, o heerlijke aarde!

Bloemendaal 1857.



 

KOMEN EN GAAN



Daar is een tijd van komen,
Daar is een tijd van gaan:
Dat hebt gij meer vernomen,
Maar hebt gij ’t ook verstaan?

O wie het mag doorgronden,
Dat spreekwoord zoo vol zin,
Die kent der Liefde wonden,
De weelden van de min.

Dien mochten oogenblikken
Soms uren wreeder pijn,
En uren van verkwikken
Soms als sekonden zijn.

Die heeft met bevend schromen
Vaak in zijn luistrend hart
Een lieven tred vernomen,
Vernomen uit de vert’;

Maar liet ook vele reizen
Zijn ziele bij zijn schat,
En ging die spreuk bepeizen
Stil op zijn eenzaam pad.

Die heeft in ’t zoete leven,
Vol leed en lieflijkheid,