Pagina:De dichtwerken van P.A. de Génestet.pdf/236

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen
Wij loopen en – worden wij moede –
Wij zoeken ook de eeuwige Stad!

Geen rusteloos zwerven en smachten
Is ’t leven: een Doel licht ons voor;
En worstlende winnen wij krachten,
En dwalende vinden wij ’t spoor!

Een Machtige steunt ons en schraagt ons,
Wij struiklen : Hij richt onzen voet
Wij vreezen, wij vallen.... Hij draagt ons
Getrouw over bergen en vloed!

Zoo vreest niet! laat rijzen uw psalmen,
Laat vroolijk langs afgrond en rots
Het moedige reislied weergalmen,
Het reislied der kinderen Gods.

Wij wachten met dankenden hoofde
Uw heil en uw waarheid, o Heer!
En wat het verleden ons roofde,
Geeft schooner de toekomst ons weer.

Steek’ de zon, daal’ de nacht, Gij Algoede!
Zijt schaduw en licht op ons pad; –
Wij loopen en worden niet moede,
Wij wandlen en worden niet mat.



 

ROUWBEKLAG.



God heeft u zwaar beproefd! – Ik weet
Eén troostgrond maar: dat Hij het deed.

1859.