Pagina:De dichtwerken van P.A. de Génestet.pdf/24

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

Dit is zeker, dat hij zijn beroep uit vrije liefde heeft gekozen, en, zooveel zijn zwakke gezondheid toeliet, met ijver heeft vervuld. Voor hetgeen deftig en officieel was, gevoelde hij zich ongeschikt, en hij had er een verklaarden afkeer van. In een drukken werkkring, die al zijn tijd ingenomen en de inspanning van al zijn krachten vereischt zou hebben, zou hij misplaatst zijn geweest. Doch daarom juist was de kleine Remonstrantsche gemeente te Delft voor hem als geschapen. Hij was er geheel t'huis, en zij had wederkeerig aan hem alles te danken. De voorwaarden waarop hij zich aan haar verbond — haar middelen waren destijds nog niet toereikend om in het onderhoud van een eigen leeraar te voorzien — maakten 't haar mogelijk, reeds toen een zelfstandige gemeente te worden. Door hem kwam zij tot grooten bloei. Het kerkje, schoon voor de gemeenteleden veel te ruim, was weldra te klein om de schaar van toehoorders te bevatten, die zich door het rijke gehalte en den schoonen vorm, bovenal door den diepen godsdienstzin en den ernst zijner prediking aangetrokken voelden. Ook het hart zijner weinige leerlingen had hij al spoedig gewonnen; want, wie zijn verzen kent weet het, hij had de kinderen lief en vond er een groot behagen in om, op zijn eigenaardige, onderhoudende wijs, wat goed en rein en edel is bij hen aan te kweeken. Trouw bezocht bij zijn kranken en deelde met hart en ziel in alles wat de leden zijner gemeente betrof. „Ik verlang”, zoo lees ik in een zijner brieven, „ik verlang eens naar Rotterdam te komen maar ik heb hier een lieve zieke, die ik dagelijks bezoek, en wier einde ik al sinds eenige dagen heb tegemoet gezien. Hierdoor ben ik gebonden. Anders kwam ik eens praten.” En toen hij dat schoone vers schreef: De lendenen omgord:

Op, uit uw armstoel! naar dat stroodak in de verte!
Der armen Heiland roept in guren winternacht.
Op, uit uw blij gezin, naar 't eenzaam huis der smarte:
   Ween met die weenen, trouw en zacht;

of toen hij in dat andere Toen ik een knaap was gewaagde van een ure die voor hem gekomen was:

Ure van roeping, van ernst, van genâ,
Dat in mijn boezem die stem werd vernomen:
Hebt gij mij lief? en mijn ziele sprak: ja;