Deze pagina is proefgelezen
En was maar eens de Mei in ’t land
en gure April voorbij,
Dan werd ze ook beter, sprak haar wensch,
en dat geloofde zij.
en gure April voorbij,
Dan werd ze ook beter, sprak haar wensch,
en dat geloofde zij.
„Ik sterf hier in mijn duf vertrek;
naar lucht en lentegloed.”
Dus dacht zij, stil of luid, „ziedaar
wat mij genezen moet!
Ze weten ’t niet, ze weten ’t niet,
met al hun medicijn,
God heeft de beste: bloemengeur
en warme zonneschijn!”
naar lucht en lentegloed.”
Dus dacht zij, stil of luid, „ziedaar
wat mij genezen moet!
Ze weten ’t niet, ze weten ’t niet,
met al hun medicijn,
God heeft de beste: bloemengeur
en warme zonneschijn!”
„Naar Buiten wil ik, de eerste week,
de tweede week van Mei,
Liefst naar mijn duinen, zoo het mag;
daar ademde ik zoo vrij,
Daar was ik iedren zomer toch
altijd zoo heel gezond;
Ok ’k zal genezen in die lucht
en op dien dierbren grond.”
de tweede week van Mei,
Liefst naar mijn duinen, zoo het mag;
daar ademde ik zoo vrij,
Daar was ik iedren zomer toch
altijd zoo heel gezond;
Ok ’k zal genezen in die lucht
en op dien dierbren grond.”
„Ben ik maar eenmaal daar, gewis
dan sterk ik langzaam aan,
’t Zal met een steuntje dag aan dag
een eindje verder gaan;
En ben ik moe, dan ruste ik uit
aan onzer heuvlen voet....
’t Is ook versterkend, ’t lekkre zand,
gestoofd door zonnegloed....”
dan sterk ik langzaam aan,
’t Zal met een steuntje dag aan dag
een eindje verder gaan;
En ben ik moe, dan ruste ik uit
aan onzer heuvlen voet....
’t Is ook versterkend, ’t lekkre zand,
gestoofd door zonnegloed....”
En al haar dierbren, om de beurt,
herhaalden trouw en teer:
„Gij moet naar Buiten! zeker, daar
vindt ge al uw krachten weer.
En was het nu maar warm en zacht,
licht deed een toertje u goed,
In maklijk open rijtuig, kind!
geduld maar! en houd moed!”
herhaalden trouw en teer:
„Gij moet naar Buiten! zeker, daar
vindt ge al uw krachten weer.
En was het nu maar warm en zacht,
licht deed een toertje u goed,
In maklijk open rijtuig, kind!
geduld maar! en houd moed!”