Pagina:De dichtwerken van P.A. de Génestet.pdf/26

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

in dat statige, deftige huis, dicht bij de Haagpoort, waar hij meer comfort en ruimte vond, doch waar de dichter zich maar half tehuis gevoelde, en dat hij Welgelegen doopte, omdat het zoo dicht bij 't Kerkhof lag, weinig vermoedend, helaas! dat het voor hem nog in anderen zin niet ver van den doodenakker zou zijn. Het was een genot, hem daar te bezoeken. Ook het nieuwe huis was in den aanvang nog

     vol huwelijkszegen,
Kinderliefde en moedermin.

En daar, in 't midden van zijn jong, bloeiend gezin, leerde men hem eerst in al zijn beminnelijkheid kennen. Tot die dichters, die, sterker van verbeelding dan van gevoel, aandoenlijke verzen maken op het huiselijk geluk en intusschen tehuis zeer ongezellig en lastig en tiranniek zijn, behoorde hij geenszins. Zooals hij zich in zijn gedichten schetst, „'t liefste speelgoed zijner kinderen”, met hen stoeiend en spelend, een kind als zij, zoo was hij werkelijk. Ik zie hem nog, bij een groot verdriet van een der kleinen, dat bittere tranen scheen te kosten, vóór haar nederknielen, en met koddigen ernst smeeken, om toch het hart van haar armen vader niet te breken, zoodat de tranen spoedig door lachjes vervangen werden. Alle stroefheid, alle hardheid, alle stijfheid waren uit zijn huis gebannen. Anni's taal mocht vrij en ongedwongen in de huiskamer weêrklinken, was behalve de moeder nog een, die er met welbehagen naar luisterde. Toch nam hij de taak van de vorming zijner kinderen ernstig ter harte. Die er zich van overtuigen wil, leze dat voortreffelijke Opvoeding:

{{fine|

Ik heb een leelijk trekje,
Ontdekt in ’t kleine hart
Van ons aanvallig bekje –
Dat baart mij groote smart.

Ik heb tot God gebeden
Dat hij mij raden wou,
Hoe ’k best dat hartje kneden,
Dat plantje sturen zou?

Hun geluk was hem alles. Geen vuriger bede steeg ooit op uit zijn hart, dan voor het behoud der moeder met haar blondje