Pagina:De dichtwerken van P.A. de Génestet.pdf/262

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen
Geen levende anders, dien hij zag
         in ’t onherberzaam oord,
Geen menschenstem werd mijlen ver
         ooit in het rond gehoord,

Geen schepsel anders, dien hij zag –
         tenzij vaak, in gezicht,
Den Booze, naar hij dacht vermomd
         als Engel van het licht.

Den Booze, die daar fluisterde,
         (vol snoode veinzerij,)
Van ’t nuttig werkzaam leven in
         den strijd der maatschappij!

Den Booze, die hem ’t lieve beeld
         vertoonde in stillen rouw,
Der zuster, die hij overliet
         aan vreemde zorg en trouw.

Ook menigwerf, ontroerd, geschokt
         betooverd en verward,
Weerstond hij maar ternauwernood
         dien aanval op zijn hart.

Doch hij bestond; de Booze week....
         en, in den geest verheugd,
Dacht hij zich telkens meer volmaakt
         in heiligheid en deugd.

En eenmaal, na volstreden kamp,
         steeg moedig zijn gebed
Tot Hem die uit des vijands klauw
         zijn dienaar had gered:

’k Heb al mijn leven in Uw dienst
         geheiligd, o mijn God!
Ik stierf de wereld af; ik vlood,
         ik schuwde al ’t aardsch genot....