Pagina:De dichtwerken van P.A. de Génestet.pdf/263

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen
„Ik hoorde ’t hartontblootend woord,
         dat Christus onze Heer
Eens tot den rijken jongeling sprak,
         en – willig deed ik meer!

„Ik stond mijn vele goederen af
         voor ’t hoogste en éénig goed:
Ik haatte zuster, maag en vriend,
         ik kruischte vleesch en bloed!

„Ik leefde een leven van gemis
         in ’t diepste der woestijn,
Alleen met U, alleen voor U,
         die steeds mijn deel mocht zijn!

„Nu geef me een teeken Uwer gunst,
         Ontfermer! toon het mij
Hoezeer het offer, dat ik bracht,
         U welgevallig zij!....

„Of, Heer, zoo mij nog iets ontbreekt,
         verklaar ’t mij, door uw woord....”
Zoo bad hij in vervoering en –
         zijn bede werd verhoord.

Hij strekte ’t rustloos hoofd ter rust
         en, in de nachtwaak, stond
Een bode van den hemeltroon
         aan ’s kluiznaars harde spond.

„Antonius! ga, maak u op!”
         dus luidde zijn bevel –
„Reis heen naar Alexanders stad
         en, merk dit woord u wèl:

„Vraag naar een zeekren Simon daar,
         wiens huis is in de straat
Genaamd de Rechte; en, op uw beê,
         ken Gods gedachte en raad.