Pagina:De dichtwerken van P.A. de Génestet.pdf/268

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen
Die guit! hij zat daar nog pas zoo stijf,
  Zoo somber, zoo treurig verheven!

Hij steekt zijn pijpjen aan; hij telt
  Het fooitje van ‘zijn vrach'je’;
Terwijl hij een kleine vertroosting bestelt
  Met een tevreden lachje.

Dan bergt hij zijn spullen en neemt zijn gemak
  Al op zijn ellebogen —
Zou elders het maskeradepak
  Ook reeds zijn uitgetogen?



 

BENJAMIN — AF



Haast ben je niet meer Benjamin,
Dan neemt een ander je plaatsje in,
  Mijn lieve, kleine jongen!
Dan zet je moeder je neer op de grond,
Dan zegt je vader: loop heen, loop rond –
  Je wordt door een aapje verdrongen.

Haast ben je niet meer Benjamin
Dan krijg je niet altoos meer je zin,
  En moogt je fortuin gaan zoeken,
Dan eet er een ander de kaas van je brood,
Dan heerscht er een ander op moeders schoot –
  Een koninkje in linnen doeken.

Dan sta je gelijk, jij, met je andere broêrs,
En maak je spektakel, men noemt u jaloersch,
  Men lacht om uw gramschap, klein wichtje!
Dan, wie er je soms nog beschermen moog –
Een ander heeft ieders hart en oog,
  In spijt van je lieve gezichtje?