Pagina:De dichtwerken van P.A. de Génestet.pdf/271

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

DE MAILBRIEF

(Fragment van een Delftsche Vertelling; – medegedeeld als een kleine bijdrage tot de kennis van het Hollandsch familieleven in de XIXde eeuw, 2de helft.)


...Daarom zal een mensch zijn vader
en zijn moeder verlaten....

EERSTE ZANG



I.

Mijn oude luim keert weer en ’t jonge hart komt boven!
Te midden van den strijd van ’t denken en gelooven,
Van ’s levens ernst en zorg en moeiten en verdriet
Verlucht’ zich hart en hoofd in ’t geestontspannend
’k Heb dikwijls pijn in #t brein en weemoed in het harte
Doch, weet ge, ’t vroolijk Rijm is balsem voor mijn smarte!


II.


Is ’t ook een tijd waarin wij leven! ach wij hooren
Geen geestig liedje schier uit Hollands dichterkoren!
En ’t lieve Vaderland, het schijnt me al meer en
Eén godgeleerd dispuut, waar ik mij wende of keer’...
O Muzen mijner Jeugd, o schalken, zorgeloozen!
Laat me aan uw hart een wijl van al dien strijd verpoozen!


III.


Nog bloeit mijn lentehof! Moge uit de groene twijgen
Nog eens dan als weleer de dartle wildzang stijgen!
Als in het leven-zelf, zoo meng zich in mijn dicht
De weemoed met de scherts, de schaduw met het licht;
Hij, die geen ernst verstaat dan ernst in groote woorden,
Hij luister’ liever niet naar deze maatakkoorden.