Pagina:De dichtwerken van P.A. de Génestet.pdf/28

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

zich geheel anders aanzien. „Weet gij”, zoo schreef hij den 28sten Mei 1859, „weet gij dat ik een zoon heb, een krullebol? Wij zijn in-gelukkig en dankbaar. De lieve kraamvrouw en mijn edel knaapje maken het voortreffelijk nu doch wij hadden barre dagen en uren, voor die kleine P. A. er was.” Maar juist twee maanden later was het een geheel andere toon dien hij aansloeg. „'t Is lang niet fleurig in mijn huis”, heette het toen. Sedert negen weken was alles veranderd. De jonge moeder, kort na de geboorte van haar zoon wel en gelukkig, leed weer aan koorts en hoesten, „was zwak en bleef zwak.” Men zou de buitenlucht gaan beproeven, doch de bezorgde echtgenoot stelde zich ook daarvan niet veel voor. Zoo was het ook. In Augustus was het niet beter. „Wij hebben”, ZOO schreef hij toen „wij hebben lijdzaamheid van noode, is en blijft onze Dagtekst.” In September ging de zieke hard achteruit. De geneesheeren gaven geen hoop meer. Op de mededeeling van dit vreeselijk vonnis, in een brief van 21 Sept. 1859, laat hij volgen: „Voor mij, ach! ik kan vaak niet oproeien tegen al de droefheid en weemoed, die mij overstelpt, nu, hier in dit oord van zooveel zegen en gezegende herinneringen. Mijn liefste Plek werd mijn Olijvenhof. Waarschijnlijk zal ik haar dezer dagen per jacht — rijden kan niet meer — vervoeren naar Amsterdam, bij onze moeder. Daar heeft zij de meeste rust en is omgeven van allen die zij 't meeste liefheeft. Ik heb beloofd haar niet te zullen verlaten, natuurlijk. Slechts als 't redelijk is wenschte ik een enkelen Zondag 's avonds zelf te gaan preêken."

„Onzen treurigen overtocht”, zoo heette het in een brief van 28 Sept., „,hebben wij Zaterdag ll. nog al betrekkelijk goed volbracht. Maar het had ook niet langer moeten duren! Wie had mij gezegd dat ik ooit op die wijze door Amstels grachten varen zou! Ach! het was zoo diep-melankoliek!"

Toch, in die sombere dagen, bleef hij werkzaam, en dezelfde brieven, waaruit deze treurige berichten ontleend zijn, getuigen van levendige belangstelling in alles wat er omging op letterkundig en godsdienstig gebied. Hij had oogenblikken dat het kruis hem bijkans te zwaar viel. Maar meestal was hij moedig en berustend. Gelijk hij zegt in zijn Door zegen geheiligd, de herinnering van Gods zegenende liefde bleef hem een troost en kracht in dagen van „raadselvolle smart.” In deze dagen was het dat hij de weinige, maar door vorm en gedachte uitstekende