Pagina:De dichtwerken van P.A. de Génestet.pdf/280

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

II.


’t Is wel de liefste dag op ’t reisje hier beneden,
Een kijkje nog eens weer in ’t lang verloren Eden!
Zoo eigen, stille haard u dieper weelde biedt,
Een zorgeloozer dag geeft ons de Hemel niet!
En menig paartje wie ’t zal spijten, al hun dagen,
Dat zij toen niet metêén Genève en Rome zagen!


III.


Straks komt de heilge Zorg! men ziet met andere oogen:
Uw ambt, uw zaak, uw beurs wil ’t zwerven niet gedoogen,
Ons boeit het piepend kroost aan ’t nestje van de trouw,
En – vogels zijn we niet! maar wat ik zeggen woû,
Nochtans zoo treurig niets, als juist de huwlijksreisjes,
Die vaak het voorland zijn der liefste Delftsche meisjes.


IV.


Gij, voor dien feesttijd, zoekt en kiest de lieflijkste oorden,
Gij doolt te zaam langs Rijn- of Maas- of Neckarboorden.
Gij juicht: Excelsior! en trekt naar de Alpen heen,
Of de Alpen over, naar de koningin der steën,
Of naar Venetiën, de stad der Gondelieren,
Of naar Luilekkerland, of waar ge ook heen wilt zwieren.


V.


Gij gaat en – komt terug, gelukkig, opgetogen!
Verrassend staat ge op eens uw dierbren weer voor de oogen!
En ’t uur van thuiskomst is niet zelden vaak, bij slot
Van reekning, ’t zoetste nog van al uw reisgenot.
Men prijst uw uiterlijk; gij bloost; gij hebt apartjes,
Gij geeft presentjen en u kloppen alle hartjes.


VI.


Doch ánders is het voor mijn Delftsche bruid besloten,
De Bruiloftsnoga is, in tranen, pas genoten,
Of ’t heet: Zeilreê, aan Boord! en ’t jonge paartje’ aanvaardt
Een reisje’ op de’ oceaan, naar de andre helft der aard,
Naar Java, verder niet! het hart vol zoete droomen,
Om over twintig jaar – of nimmer! – weêr te komen.