Pagina:De dichtwerken van P.A. de Génestet.pdf/281

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

VII.

Men viert zijn honeymoon op Zee ! ’t is wel verheven,
Althans bij storm! doch ik verkoos de lieve dreven
Der aarde in zoo n geval. ’t Verheevne wordt ook vrij
Eentonig ras, op zee, als in de poëzij.
En – werdt ge eens zeeziek in de honeymoon.... ’t zou wezen
Om ’t meest romantisch paar voor altijd te genezen!


VIII.


Maar wee mijn valsche jok ! zoo ’k glimlach, ’t is van smart,
Als een die tandpijn heeft, ja, – tandpijn in zijn harte.
Die reislust tôch naar de’ Oost is ’t groote Delftsche leed!
Een bron van wanhoop soms, van lijden lang en wreed.
Niet voor die heengaan juist, maar voor die achterblijven,
Wier leven is geknakt, wier troost is – brieven schrijven!


IX.


Verliefden zijn tevreë, te land of op de baren,
„Uw hart en – een kajuit 1” is ’t woord der jonge paren.
Philippe en Philippine, in ééne notedop,
Zijn zeer gelukkig saam, ook op het ruime sop.
Het afscheid viel wel zwaar – doch Jonkheid, Moed en Liefde,
Zij kwamen ’t hart te hulp, eer ’t schip de golven kliefde.


X.


Maar wee die bleven! Hoor, het stormt! De scheeve Toren
Van Delft houdt zich weer flink en taai, als ooit te voren.
Maar ’t stormt in menig borst, vol angst en onrust, meê
De moeder strijdt en bidt: de kindren zijn op zee!
En de arme vader gaat zijn weerglas bestudeeren,
Dat zegt „veranderlijk” – als Breêroo: „’t kan verkeeren.”


XI.

En ach, deze angst is een beginsel maar der smarte,
Steeds dreigend nu voortaan uit de onbekende verte,
Waar ’t aangebeden kind, naar ’t oude Bijbelwoord,
Den man gevolgd is, wien haar teeder hart behoort;
Den man – den Roover, dien de moeder in haar droomen
Reeds hij haar dochters wieg, uit Java, aan zag komen!