Pagina:De dichtwerken van P.A. de Génestet.pdf/302

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen
Dan zal ik zeggen: Ga uw gang. ’t Is wel verdiend!
Het was verkeerd. – Neen toch, ’t was goed. Maar zonder vragen?....
Is hij daar? Neen nog niet. ’t Eind zal de lasten dragen –
’t Is onverstandig .... O daar is hij! .... Wat is ’t dan?
Het is de wind vast. Des te beter! – – Lieve man,
Ik plach toch altijd naar uw thuiskomst te verlangen! ....”
Hier steeg een droeve blos op Geertes bleeke wangen
En zwijgend zonk zij weg in doffe mijmerij,
En hoorde niets meer, noch het stijgen van ’t getij,
Noch ’t akelig gekras der raven langs de stranden,
Maar staarde voor zich heen met saamgevouwen handen.

Fluks opent zich de deur met luid en blij gedruis,
En hartlijk, vroolijk, in den drempel van het huis
Staat Huib, door ’t druipend net gevolgd.
            Mèt wierp de morgen
Zijn licht door de open deur, in ’t kluîsje zoo vol zorgen.


X.


„Gij daar!” – en Geerte vliegt haar echtvriend om den hals,
En kust de borst en ’t buis des kloeken visschers, als
Een vuurge minnares. Hij : „wijfje’, ik heb u weder!”
En op zijn voorhoofd blonk zijn hart zoo sterk als teeder,
Vol liefde en dies vol licht. Zij : „En hoe was ’t op zee ?
Het weer!” – „Slecht.” – „En de vangst!” – „Valt zeker ja niet mee!
De zee is als het woud. Hoor kind, ik ben bestolen!
’k Geloof, de duivel zelf zat in den storm verscholen.
Ik ving geen katvisch, niets. Ook is het net onklaar.
Doch zie je, ik heb je weër, en dat’s het eerste maar!
Wat nacht! Het scheen te-met, bij ’t schriklijk golvenspoken,
Of ’t naar den kelder ging! Ook is mijn touw gebroken.
Maar man en schuit zijn thuis. Nu wat hebt gij gedaan?”
En Geerte ontstelde : – „Ik? Niets!” een huivring greep haar aan –
„Dat net gelapt .... en dan geluisterd.... naar de vlagen....
Aan u gedacht .... ’t zijn donkre nachten, donkre dagen!” –
Zij zweeg een poos en toen, daar vast bij ieder woord
Haar stemme beefde, als van wie schuld heeft, ging zij voort:
„Onz’ buurvrouw, weet ge, die al lange heeft gelegen
Staêg met de koorts, die is gestorven. Gistren tegen