Pagina:De dichtwerken van P.A. de Génestet.pdf/320

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen
Hij heeft „geen weerga” om de leer,
En smaalt van „breede zoomen.”
Hij vindt geen waren christengeest
Bij al die fijne kwezels;
Hij zegt „de Liefde is ’t hoogst, is ’t meest,”
En scheldt hen uit voor Ezels.

Jan Rap is zeer vrijzinnig, zeer!
Een vijand van de vromen,
En, ik geloof, ook niet veel meer
Met vroomheid ingenomen.
Jan Rap beweert, na wijs beraad,
„’t Bestaat’ em niet in ’t bidden,”
Maar waarin of ’t em dan bestaat,
Dat laat hij liefst in ’t midden!

Jan is geen knecht der wet; hij staat,
Dus zegt hij, in de vrijheid!
Ook, als hij t’huis komt, ’s avonds laat,
Psalmzingt hij: Vrijheid, Blijheid!
Jan volgt in denken en in doen
De stem van zijn geweten,
Maar ’t is er een van ruim fatsoen
En, min of meer, versleten.

Jan oordeelt – alles zonder vrees,
Wat hij zegt staat op pooten;
Hij weet vooral van Dominees
Ontelbare anekdoten.
Ook voelt Jan Rap, die menschen kent,
Nogal zijn eigen waarde:
Waar vindt ge zoo’n patenten vent,
Zóó liberaal, op aarde?

Jan Rap is zeer vrijzinnig, zeer!
Een standje vol verlichting;
Afbreken is zijn vreugd, zijn eer,
In spotten vindt hij stichting.
Wat knappe kop! wat diepe blik!
Hij hangt niet aan de letter;