Pagina:De dichtwerken van P.A. de Génestet.pdf/321

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen
Hij hangt veel meer aan eigen Ik
En nommer Eén – die ketter!

De waarheid heet het doel alleen
Van dees geliefde broeder:
Hij sierde onlangs met aardigheên
Den Bijbel zijner moeder,
Hij grijnst zijn kleine zusjen ân,
Die wonderen gelooven;
Want zijn geloof, ’t geloof van Jan,
Staat vast en ver daarboven!

Jan is niet kerksch; dat spreekt van–zelf,
Hij denkt zoo heel verheven:
„Zijn tempel is het blauw gewelf,
„Zijn godsdienst is – zijn leven!”
Zoek hem in ’t Zondagsmorgensuur
Niet bij de vrome scharen!
Hij, wel zoo goed, in Gods natuur,
Houdt kerk en – rookt sigaren!

Nog tegen ’t Zendingswerk vooral
Richt Jan zijn geestigheden;
Hij kan zijn geld – Jan is niet mal –
Wel nuttiger besteden.
Het krielt – verklaart hij – om ons heen
Van Heidnen en Heidinnen:
Bekeer die eerst! Heel fraai; alleen
Jan moest met Jan beginnen!

Jan Rap is zeer vrijzinnig, zeer!
Lichtzinnig wel te weten:
Zoo zijn er – ja! zoo zijn er meer,
Die liberaal zich heeten!
Moog Jan dès leven in mijn lied
En heden en nadezen,
Opdat wie ’t leze of hoore – niet
Begeer zijn maat te wezen!