Pagina:De dichtwerken van P.A. de Génestet.pdf/324

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen
Hij jammerde over „’t zondig hart,”
  Heel waar soms en heel goed:
Doch elk die háár ooit kende en sprak,
  Dacht: welk een rein gemoed!

Hij hield vergaadring, dag aan dag,
  Voor schooljeugd en Chinees,
Intusschen bouwde zij haar huis,
  In ’s Heeren rechte vrees.

Zij had het leven des geloofs,
  Hij had de leer alléén....
Och of hier ’t spreekwoord baten kon,
  Dat man en vrouw zijn één.

1857.



XVI.

REGEL, MET UITZONDERING.

De slechtste Christnen hier op aard,
’t Zijn Theologen – zonder baard.



XVII.

DE WAARHEID.

aan mevrouw***

Gij hebt de Waarheid, eedle vrouw?...
  Vergeef, dat ik meteen
Het nog maar half gelooven woû –
  Ik dacht, God had ze alleen