Pagina:De dichtwerken van P.A. de Génestet.pdf/342

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen
Die trouwens hun lichtzinnig hart,
Al mee niet wijzer maken.

Niet wijzer: slechter evenmin.
Geen kwestie baart hun zorgen,
Een vogel zingt in 't jong gemoed
En vroolijk lacht de morgen.

Och, Pastor! preek die jeugd maar voor
Dat ze in dit stofgewemel
Moet leven, wars van 't aardsch genot,
Alleenig voor den hemel,

Zelfs Teunis, die op krukjes gaat,
De beste van die snuiters,
Leeft nog op 't oogenblik alleen
Voor knikkers en voor stuiters!

Klaas, met een hoepel in de hand,
Leert zijn geloof van buiten,
Doch loopt hij vast vraag Vier wel vrij
En — zal dus 't boek maar sluiten!

Piet, die zich strakjes in de les
Een zondaar zal verklaren —
Trekt nu, zoo'n zondaar als hij is,
Zijn zusje bij de haren!

De blonde Ko, de zwarte Jaap
Vertoonen ons Kaïn en Abel;
En de andre schaar joelt wild dooreen,
Precies de Toren van Babel!

Slechts Keesje met zijn „kort begrip"
Zit in een hoek te brommen —
Zijn godsdienst kostte 't stumpertje
Helaas! al vrij wat grommen....

Daar slaat de klok! daar stroomt de jeugd
Den tempel in der christendeugd,