Pagina:De dichtwerken van P.A. de Génestet.pdf/343

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen
   Eenvoudige, onbekeerde !
Hoe 'k wou dat Hij haar tegenkwam,
Die kindren in zijn armen nam,
   En vast wel anders leerde!



LVII.

IN DE HUISKAMER.

Zij 't officiëel gewaad ook nog zoo eêl van snee,
Den Christen kent men eerst in 't huislijk négligé.



LVIII.

AAN EEN HOLLANDSCHEN KNAAP.

Jongen, reeds met tintlend oog
  Ziet gij smachtend op,
Naar dien preekstoel, steil en hoog,
  Uwer wenschen top?

Lacht u 't zalig denkbeeld aan,
  Ook eena deftig dáár
Hoog en gansch alleen te staan
  Neerziende op de achaar?

Op de schare saamgestroomd,
  Zeker, aan uw voet;
Want van leege kerken droomt
  Nooit een vroom gemoed!

Kleuter van een Redenaar,
  Oefent ge u misschien
Reeds in 't plechtig handgebaar,
  Ginder afgezien?

Doet ge al soms tot eigen schaê,
Jeugdige alias,