Pagina:De dichtwerken van P.A. de Génestet.pdf/35

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

beweegt hem nu niet tot dweepzieke geringschatting van 't geluk. Hij zingt van zijn geluk, zijn groot en vol geluk, in tal van liederen, die ik niet behoef te noemen. Hij dankt er voor, vurig, innig. Hij verbergt niet, dat hij siddert voor den dag van rouw. Hij bidt dat zijn dierbaren hem gespaard mogen blijven. Hij is er geheel van vervuld, en wat hij schrijft vloeit er van over. Ja zelfs als hij „des drijvers geweldige roede” gevoeld heeft, als hij ondervonden heeft, hoe de smart oefent en loutert, wil hij niet toegeven dat de zegen zonder vrucht zou zijn. In zijn: Door zegen geheiligd bepleit hij de zaak van hen

Wie niet de Nood maar Zegen bidden leerde,
Wie iedre bloem ontstak in liefde en lof;

en hij bekent in Menschelijk, dat hij „ras naar 't eind van dorre lijdensdreven” hijgde, en dat hij, na het: Uw wil geschiede! ook wel gebeden heeft:

Mijn God, geef mij een bloem en zend me een zonnestraal!

„Levenslust en stervensmoed” was vroeger zijn geliefkoosd thema geweest. En dat bleef het. Hoe spreekt de eerste uit zijn Jonge roeping, hoe geestig predikt hij den tweeden in ’t Liedje van verlangen, en hoe vereenigt hij ook hier deze beide in zijn Welgelegen, waarin hij aan de „stille vrienden”, die men zijn woning voorbijvoert om ze naar het vlak daarbij gelegen kerkhof te brengen, de boodschap medegeeft:

Dat (hij) graag bij (zijn) beminden
Nog wat blijven woû in vreê;

schoon hij het ook gansch niet akelig vindt om zoo dicht bij de graven wonen:

Waar ge lang om heen kunt treden,
Maar toch eindlijk rusten moet.

Hij heeft ook getwijfeld, want hij heeft meer gezocht en nagedacht dan voorheen. Het geloof zijner kindsheid werd menigmaal geschokt. Ik kan al de verzen niet optellen waarin dit doorstraalt, waarin hij 't met zooveel woorden belijdt. Maar dezelfde gezonde vroomheid, dezelfde godsdienstzin van zijn jongelingsjaren zijn hem bijgebleven. De Terugblik, waarmee