Pagina:De dichtwerken van P.A. de Génestet.pdf/386

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen
Hoe ’t zij (ik heb ’t verhaal als deugdlijk waar vernomen)
De bal, mijn Hoorders, was in ’t eind te land gekomen – . –


XL.


Niét op of bij ’t toilet van een bezorgde moeder,
Niét naast de sofa van een plagerigen broeder,
Niét voor de voeten van een oude, dienstbre geest,
Die mooglijk boven juist aan ’t wrjven was geweest,
Niét in het slaapsalet der rimpelige tante,
Maar – vlak voor ’t ledekant der Fransche gouvernante.




tweede zang




I.


Mijn Hoorders, ’k wil geen kwaad van gouvernantes spreken,
Zelfs niet, al zou het zijn om mij van kwaad te wreken!
Daar zijn er, die ik eer met liefde en stil ontzag;
Daar zijn er anderen, die ik wel lijden mag;
En met de meesten heb ik innig medelijden,
Al zijn ze ook taal en saai, beschouwd van alle zijden!


II.


Ja zelfs met die het meest, vooral op theevisiten,
Als ’k een geheimen traan in ’t lauwe vocht zie vlieten,
In ’t hoekje van de zaal. De poes alleen maar kijkt
De juffer smachtend aan – om melk. Geen jonker wijkt