Pagina:De dichtwerken van P.A. de Génestet.pdf/389

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

XII.


Nu wist ze, dat hij ’t klein Marietje slechts fêteerde
Uit vrees dat iemand zou bemerken, wat hem deerde.
Zij rolt het briefjen in haar handje al heen en weer,
Snikt, bloost, lacht, niest, schreit, verlievend meer en meer....!
De brief nu, als ik zei, was in zoet Pransch geschreven,
Maar ’k zal hem hier, vertaald in ’t Hollandsch, wedergeven.


XIII.


Het is onloochenbaar, dat iedre deklaratie!
Om de eigen spille draait, bij ieder volk en natie.!
Hoe kunstloos of gesierd, hoe ernstig, wild of dwaas,
Eén woordje machtiger dan allen, speelt de baas.!
Na iedre voorrede, iedren omweg volgt – quand même –
Ce mot, le mot des Dieux et des,hommes: Je t’aime!


XIV.


Dit laatste Fransche vers is zeer direkt gestolen!
Van „glimworm Viktor Huig, het puik der kapriolen,”[1]
’t Geen weer gestolen is uit Jonckbloet’s geestig boek,
Belaên met Fuhri’s dank en ’s Gravenhage’s vloek,
Die weêr gestolen heeft, waarschijnlijk van een ander,
Waaruit gij leeren kunt Mijn broeders, helpt elkander!


XV.


Maar ’k heb u straks beloofd niet telkens af te dwalen,
En zou U, naar ik meen, dien keur’gen brief vertalen.
’k Moet eerst nog zeggen, dat daarin Mariës naam
Niet stond vermeld en hij voor alle meisjes saam,!
Die zich verbeelden mooi en blond te zijn, geschikt was,
Schoon hij in eer en deugd op ééne maar gemikt was.

  1. Niet waar: het is van Lamartine, lieve Vrienden —
    Maar toch bij Hugo en bij andren ook te vinden.