Pagina:De dichtwerken van P.A. de Génestet.pdf/40

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

lijks in, maar toch of liever juist daardoor grijpt het aan. Gij hebt die lieve „Levenslust” niet gekend, zooals hij, maar zijn kunst weet u met haar te doen lijden. Zij is zoo echt-menschelijk, en toch zoo wezenlijk vroom. Voordat zij zeggen kan: „Uw wil geschiê,” heeft zij lang geworsteld, is zij gedurig geslingerd; de onderwerping kost haar veel. En als zij het gezegd heeft, werpt ze 's anderen daags toch nog even een blik naar buiten,

Half zegevierend, kalm, beslist,
      half strijdend-, hopens-moe,
En toen — niet meer.

Ik weet niet wat schooner is, deze geniale trek, of het treffende slot:

Naar 't Haantje van den toren keek,
      met droeven glimlach, één:
't Blonk in de blauwe lucht en wees —
      naar 't zoele Zuiden heen.

Het gedicht is een der populairste van onzen dichter geworden, en dat verdient het ten volle.

Naar de natuur is niet minder voortreffelijk, al is het kleiner. Hier is echte humor. Er wordt geen woord gezegd over het treffend kontrast tusschen dien grafkuil, waar straks het lijk in zal worden nedergelaten, en die woelige spelende kinderen, stoeiend, vechtend, vrijend

Al op den grafkuilrand,

en dat alles in verwachting van hetgeen er komen zal:

Er wordt er een begraven.
Dat is een aardig geval.

Er wordt geen bespiegeling geleverd over de onbezorgdheid der kinderen, die nog aan sterven niet denken, en toch eerbied toonen voor den dood, zoodra straks de sombere staatsie nadert. Het wordt slechts afgebeeld, met een paar toetsen, maar gij ziet het. Gij voelt het kontrast. Iets van een huivering gaat u over de