Pagina:De dichtwerken van P.A. de Génestet.pdf/41

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

leden, bij het laatste koeplet, zoo gelukkig veranderd, sedert de eerste uitgave[1]

Zij spelen — daar nadert langzaam
De staatsie het waqchtend graf...
Zij steken de hoofden te zamen,
En nemen de petjes af.

Dàt is kunst, en de ware.

Er zou over menig vers van dezen Bundel nog vrij wat te zeggen zijn. Over één nog slechts een enkel woord, over het laatste. Een kruis met rozen, wie kent het niet? Het munt door alles uit, door vorm, door dichterlijke opvatting, door schoonheid van gedachte. Beteekenisvol staat het aan het slot van de laatste verzameling door De Génestet in 't licht gezonden. Dat was ook inderdaad de slotsom waartoe het leven hem had gebracht. Het had met zijn ernst en zijn pijnlijke slagen zijn levenslust niet uitgedoofd. Het zware kruis had hem de rozen niet doen vergeten, waarmee het omstrengeld was. En hij had geleerd de kleinste knop nog dankbaar te kweeken.

De bloeme lacht u,
O lach háár toe!
En vloek het kruice
Nooit, levensmoe.

Moog elke bloeme
Der aard vergaan,
De vrucht des Levens,
Die rijpt er aan.

Leveren de Laatste der Eerste een spiegel van 's dichters innerlijk en huiselijk leven, de Leekedichtjes zijn de vrucht van zijn godsdienstig denken en van zijn deelneming aan de wetenschappelijke beweging van zijn tijd. Zij zijn, hoewel vroeger uitgegeven, inderdaad jonger dan de eerstgenoemde verzameling. De oudste dagteekenen van 1857,

  1. In den Christelijken Volks-Almanak voor 1859 luidde het:
    Zij speelt bij den gapenden grafkuil,
    Die onbezorgde jeugd...
    Ach! wereld, wat doet gij anders ?
    Maar anders is uw vreugd.