Pagina:De dichtwerken van P.A. de Génestet.pdf/405

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

BIDDEN

* * * TOEGEZONDEN.




Kent ge een taal die zoeter ruischt
Dan het lied der avondwinden,
Dat door de ouderlijke linden
Langs uw liefste paden suist?
Kent ge een taal, die, vol vertrouwen,
Uit het stof ten hemel dringt,
Hooger dan de leeuwrik zingt,
Waar de zaalge kusten blauwen?

Kent ge een liefeljker geur
Dan die uitgaat van de bloemen,
Die uw bruigom pleegt te roemen,
Als uw wang gloeit van haar kleur?
Bloemen die om ’t luidste vragen,
Wie ge de eer hebt weggelegd,
Om te prijken in uw vlecht
Op den schoonsten aller dagen?

Gij armoedigen van geest,
Gij eenvoudigen van harte!
Spreekt die taal in iedre srnarte,
Op uw lippen past zij ’t meest.
’t Menschlijk oor verstaat uw fluistren
En het hoort uw zuchten niet;
Maar God-zelf verhoort uw lied
En de Hoogste Heemlen luistren!

Als ’t welriekendst offer rijst
Iedre klacht der droeve zielen