Pagina:De dichtwerken van P.A. de Génestet.pdf/412

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen
De broedren togen zwijgend heen,
En keerden gansch verslagen:
„Hoogwaarde! ’t Lot is tegen ons!”
Zoo jammren zij en klagen.

„Ach Bankert heerscht en Harold viel,
De Held, de bloem der braven;
Een rooverbent verdeelt het land
En maakt ons volk tot slaven!

Lord op ons Britteneiland wordt
De plompste van die Noren;
’k Zag al een snijder uit Bayeux
Te paard, met gouden sporen!

„Wee, iedren telg uit Saksisch bloed! —
Wiens arm kan ons beveiligen?
Gij-zelf loopt nu den smaad niet vrij
Daarboven, lieve Heiligen!

„Dat heeft die schrikkomeet voorspeld,
— Profeet van booze tijën —
Dien ’k op een bezemstok van vuur,
Bloedrood, door ’t zwerk zag rijën!

„Het onheilsteeken ging vervuld
In Hastings’ schrikbre velden;
Wij zagen daar in slijk en bloed
De lijken onzer helden!

„Wij draaiden ze om, wij speurden ze op,
Wij wroetten in de voren,
Maar vonden ’t lijk van Harold niet.
Ach, alles is verloren!”

En de abt verzonk in diep gepeins.
En prevelde gebeden;