Pagina:De dichtwerken van P.A. de Génestet.pdf/416

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen
En Edith, als zij ’t overschot
Voor ’t laatst ten afscheid kuste,
Volgde onvermoeid heur Harolds baar
Naar Walthams heilge ruste.
Zij zong, al gaande, een kind zoo vroom,
De litany der dooden;
Dat klonk afgrijslijk door den nacht — —
Zacht prevelden de boden.

 1851 (Naar Heine.)



SNEEUWKLOKJES.

(Voorrede van een bundel Poëzie, onder dezen titel verschenen.)

De Lente komt, de Lente komt,
Al sluimren nog de velden.
Ons kwam een bloempjen uit de sneeuw
Die zoete maar vermelden.
  Sneeuwklokjes, blinkt,
  Sneeuwklokjes, klinkt,
Sneeuwklokjes, luidt op den winterschen akker
Lente met duizende bloemekens wakker!

Dees ruiker poëzie ontook
Met d’ eerst’ling onzer velden:
Dat, lieven, ook haar bloemen u
Een schoonen dag voorspelden!