Pagina:De dichtwerken van P.A. de Génestet.pdf/418

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

DE HEER IS HAAR HERDER




De Heer is mijn Herder : mij zal niets ontbreken.
Hij doet mij nederliggen in grazige weiden.
Hij voert mij zachtkens aan zeer stille wateren.
Hij verkwikt mijne ziel; Hij leidt mij in het spoor der gerechtigheid.
Al ging ik ook in een dal der schaduwe des doods, ik zou geen kwaad vreezen.




Der vrome Herder was de Heer!
Hij liet haar niets ontbreken.
Hij had haar tachtig jaar geleid
In ’t spoor van zijn gerechtigheid,
Aan stille beken.

Hij had haar ziele staâg verkwikt
In klaverrijke weiden
Maar of Hij gaf dan of Hij nam,
Zij bleef baars goeden Herders lam
En – liet zich leiden

Als weduw was ze niet alleen,
In nooddruft niet verlegen;
En ging haar pad langs menig graf,
Haar troostte ’s Heeren stok en staf
Op deze wegen.

Haar leven was een lang akkoord
Van stil geloofsvertrouwen;