Pagina:De dichtwerken van P.A. de Génestet.pdf/424

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen
   Want machtig, minlijk en verheven,
Profeet der Toekomst en Apostel van zijn tijd,
   Zoo stond Hij trouw in kerk en leven
Man van geloof en liefde en hope in elken strijd.

Ook heeft zijn groote naam der menschen roem genoten ....
Te veel, te veel misschien, o dienaar van den Heer! ....
Maar hij had lof van God bij ’s wereld ijdele eer.
Zijn woord .... het was de zalve, aanbiddend uitgegoten
   De narduszalf der schoonste taal,
   Vervuilende de tempelzaal
Met geuren van geloof en liefde en vrede en zegen,
   Als ruischende over ’s Heilands voet
   Of hulde van een rijk gemoed,
En heerlijke offerand, ten hemel opgestegen!
’t Was zijner schoone ziel ontroerend liefdeblijk,
Het was des hemels schat in de’ eelsten vorm van aarde.
De Kunst heeft ook haar recht en Schoonheid heeft haar waarde
   In onzes Heeren koninkrijk!

Maar zij is meer dan kunst, die streelt, verrast, betoovert,
Die hemelgaaf van ’t woord, dat heilig, ja! en schoon
Ook van Uw lippen viel, volmaakte Menschenzoon !
Het woord, dat in Uw naam het menschenhart verovert.
Welsprekendheid is deugd. Haar blijvende eerekrans
   Bloeit slechts om ’t hoofd des braven mans,
Want diep in ’t hart alleen wordt taal en toon geboren
Dier Christenprofetie, die stille wondren doet,
   En als de waarheid dringt in de ooren,
   Als Evangelie in ’t gemoed.
Die man, hij heeft geloofd; dies Heeft Hij wèl gesproken!
Geloofsdaad was zijn woord; geen kunst maar liefdewerk;
Ik eer die lauwerkroon; zij is bij ’t kruis ontloken
   En zij droeg vrucht voor Jezus’ kerk!

O Kerk, o Land, uw roem zaagt gij ten grave zinken,
   Wij dierven meer dan roem en kroon,
Meer dan een hoofd vol schats, een stem vol ziel, wier toon