Pagina:De dichtwerken van P.A. de Génestet.pdf/426

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen
„O pleng dien doode, gij, uw besten tranenschat,
Hij, trots uw dwaze jeugd, die niet altijd woû luisteren,
   Hij heeft ook u wel liefgehad ....”

En ’k stond op ’t kerkhof niet in ’t plechtig uur der rouwe,
   En kwam niet weenen met de schaar,
   Zich dringende rondom die vaderlijke baar,
En bracht hem niet voor ’t laatst het offer mijner trouwe!
   O stil, mijn hart. . . . verhoogde geest,
Gij weet, gij weet nochtans, mijn liefde is trouw geweest.
Ik volgde uw lijkbaar niet; ik zal uw voorbeeld eeren;
Uw woord, uw beeld, uw geest, leeft diep in ons gemoed,
o Gij beweende Man, in ’t koninkrijk des Heeren,
   Zoo groot, zoo liefdrijk en zoo goed!

Bloemendaal,
2 – 7 Augustus 1855.



ONDERVINDING

Ziet hoe het te allen dage
Geweest is hier beneên.
Het wordt, schoon ’t u mishage,
Nooit anders, naar ik meen.

Ja ’t was, dus overlegt gij,
Nooit anders – maar het moet
Toch anders worden, zegt gij....
En.... ’t blijft op de’ ouden voet.

(RÜCKERT)