Pagina:De dichtwerken van P.A. de Génestet.pdf/428

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen
’t Is bij het graf der vrome vrouw,
Die ’t eerst ons hart bewaarde!
Begraaft gij uwer moeder trouw
Toch met geen handvol aarde.

Daar kan geen twijfel, die verleidt,
Des harten drang verhinderen
Het kinderoog ziet de eeuwigheid
En mannen worden kinderen.

 1857.



AAN MIJN ZOON,
OP DEN DAG ZIJNER BEVESTIGING.

Gij hebt aan ’s Heeren disch gedronken heilgen wijn.
Drink ongewijden thans! Ook die moet heilig zijn.
Ontwijd de gave nooit; wees matig te allen tijde!
Gij ook zijt frissche wijn ; och, dat u niets ontwijde!
Laat in uw edel bloed geen onrein dropje vlieten,
Dat we in uw aanblik steeds, als heden, rein genieten.

 (RÜCKERT)



DE WARE GODGELEERDE

Geen Godgeleerde is hij die God leert, hoe Hij wezen
En wat Hij werken moet, of doen mag al dan niet.
Zoo zijn er! Neen, maar hij, wien God leert Hem te vreezen
In liefde, en blij te doen al wat Zijn wet gebiedt.

 1858.