Pagina:De dichtwerken van P.A. de Génestet.pdf/43

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

alle geleerdheid niet vermoeien kan, en een van wiens geestige brochures door onzen dichter tot het thema van zijn eerste of tweede preek was genomen [1]. Op het standpunt van dezen geleerde, wiens rationalisme door zijn groote gemoedelijkheid verzacht en met een zeker poëtisch waas werd overtogen, wiens zachte humor en oorspronkelijkheid hem aantrokken, plaatste De Génestet zich gaarne. En hij is er, zoo ik mij niet bedrieg, ook na zijn studententijd, nog een geruimen tijd op gebleven. Daar kwam het jaar 1857. Busken Huet's Brieven over den Bijbel brachten de moderne godsdienstige beweging uit de school over in de kerk. Een pleidooi zoo welsprekend, zoo goed geschreven, zoo bondig, was wel geschikt om ook onzen dichter te winnen. Aanvankelijk, bij 't verschijnen der eerste afleveringen, nog tegenstrevend, was hij weldra overtuigd. Nu verruimde zich zijn gezichtskring. Nu zag hij dat de leelijke, oude boom der theologie dien hij den rug had toegekeerd om onder de groene heesters der poëzie schaduw te zoeken en geurige bloemen te plukken, nu zag hij dat die vruchten gaf, rijk en rijp. Nu verstond hij het belang dier vraagstukken, waarmee hij het niet de moeite waard geacht had zich het hoofd te breken; hij begreep dat zij ook voor het godsdienstig leven van het hoogste gewicht zijn, omdat er niet duurzaam een klove kan zijn tusschen ons denken en ons gemoed. En hij wierp er zich midden in. Werken, van wier strenge wetenschappelijkheid hij vroeger zou hebben gegruwd, las hij nu met aandacht en studie, sommige meer dan eens. Niet om zelf een geleerde te worden: het denkbeeld alleen zou hem vroolijk hebben gemaakt. Niet om zich als medestrijder te mengen in den kamp. Maar omdat hij geen vreemdeling zijn wilde in zijn tijd; omdat hij als godsdienstig mensch gevoelde dat deze strijd niet buiten hem omging, maar dat hier zijn zaak werd behandeld. Hij is geen theoloog geworden, want hij was meer. Dichter was hij, en hij is het gebleven. Leek was hij

  1. Het was over de zalving te Bethanië, een echt anti-puriteinsche preek. Zij was hem ingegeven door dat met geestdrift gestelde stuk van den jenaschen theoloog, waarin deze de beschuldiging van het Evangelie afwerpt, als zou het de vreugd des levens verdoemen. Tijdgenooten zullen zich de warmte waarmee dit voorstel werd uitgesproken nog wel herinneren. Mij dunkt, ik hoor nog dat: „Wijn heeft hij gemaakt,” enz. door de Génestet van Hase overgenomen en meesterlijk geparafrazeerd, en uitgesproken met die hem eigene intonatie, waarin hij zijne geheele ziel wist te leggen.