Pagina:De dichtwerken van P.A. de Génestet.pdf/432

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen
Als Brecht van englen leest in ’t Woord,
Dan denkt ze aan Juffrouw Koosje.

’t Is vreemd, daar kan geen ruwe knaap
  Haar zachtblauw oog verdragen;
Maar Trientje toch, dat schichtig schaap!
  Geeft antwoord op haar dragen.

Ook heeft ze een toon, ook heeft ze een slag
Om ieder toe te spreken,
Dat vaak haar woord iets meer vermag,
Dan Hellenbroek zijn preeken!

Haar stemme vindt een open oor,
Zelfs bij verharde zinnen –
Waar Dominé zijn tijd verloor
Mocht Koosje nog verwinnen!

Want niemand is zoo lief als zij,
Zoo needrig en welmeenend;
Rijk hartje, met de blijden blij,
Met al die weenen, weenend!

Waar zorge drukt, waar armoê schreit,
Daar komt zij aangevlogen,
Een zuster van Barmhartigheid,
Met vrome, vriendlijke oogen!

Een Heer-oom wist niet hoe hij ’t had
Toen Koosje in ’t arme huisje
Laatst knielend met hem medebad –
Al maakte ze ook geen kruisje!


* * * *