Pagina:De dichtwerken van P.A. de Génestet.pdf/435

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen
Geboren ter onzaalger uur,
Doch, als nooit edeler natuur
Of nederiger boezem griefde
En straks verteerde door haar vuur!
’t Was Liefde in al haar teederheden,
Met al haar onweerstaanbre macht,
Als nimmer in dat wuft verleden
Een reiner’ heeft ten val gebracht!
’t Was Liefde, die voor rang noch weelde,
Der onschuld frisschen krans verspeelde,
Die slechts den Minnaar in den Vorst
Beminde uit fel getroffen borst ;
Die voor het ruischen en het gloren
Van rang en aanzien, macht en faam
Met wien heur ziele mocht behooren
Een woestenije had verkoren,
Een reinen – schoon vergeten – naam!
’t Was Liefde, teeder en verheven,
Van zelfzucht, eerzucht, hoogmoed vrij,
Vol ideaal en poëzij –
Toch schuldig! Liefde, die uw leven
Verwoest heeft; die uw rein gemoed
Deed blaken in verboden gloed,
Door strijd en weêrstand slechts gevoed
U zalig en rampzalig maakte –
Tot ge uit uw schrik’bren droom ontwaakte,
Een Magdalene aan Jezus’ voet!

O Liefde en Hartstocht, Liefde en Zonde!
Waarom noodlottig op deze aard
Zoo menigwerven gij – gepaard,
Het reine hart, de heilge sponde
Onteerend, Edens lentegaard
Vernielend in een wreevle stonde?
O teedre Minne, bron van goed,
Van gaven, deugden, heldenmoed,
Waar, waarom is de onheelbre wonde,
Die gij vaak de eêlste zielen slaat,
Ook als de slangenbeet van ’t kwaad;