Pagina:De dichtwerken van P.A. de Génestet.pdf/61

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen
Dan ’t geen heel de offerkist bevat,
O rijken, van uw trotschen schat!
Den overvloed is veel gebleven,
Maar deze heeft, in God verblijd,
Haar laatste nooddruft Hem gewijd....”

En de englen hebben ’t opgeschreven
In ’t heilig Boek van ’t eeuwig leven,
Ga, vrouw, u wacht een heerlijk loon:
„Dien penning hebt gij Mij gegeven,”
Verklaart Gods eenig groote Zoon.

2 Juni 1846.



 

AAN EEN LID DER KOMMISSIE
TOT AFNEMING VAN HET
WELEER BERUCHTE STAATS-EXAMEN.



Deed weleer aan Kreta’s stranden
Hellas’ kroost u watertanden,
  Bastaard van Pasiphaê:
Wreeder monster spert zijn kaken
Om een dichter klein te maken
  Aan de kust der Zuiderzee!

Deed Peloponnesisch woeden
Hellas’ ingewanden bloeden,
  Van haar roem en rang ontzet:
Wat zijn driemaal tien tirannen,
Bij de Zwolsche Zevenmannen,
  Wat Lysander bij Cobet? –

Dacht weleer in Spaansche dagen
De Inquisitie duizend plagen
  Voor den armen zondaar uit...
Helscher foltring, wreeder schroeven
Gaan die Heeren straks beproeven
  Op mijn sidderende huid!
    Vóór mijn Staats–examen.