Pagina:De dichtwerken van P.A. de Génestet.pdf/69

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen
Zoo, zoo juicht Gravin Jacoba –
       (’k doe ’t niet minder!)of haar geest,
„O, voor hem, die in mijn lijden
       mij zoo treffend heeft bespied,
„Die zoo teeder mij deed zingen –
       zing voor hem uw schoonste lied!
„Zie, o zie mijn bleeke wangen,
       door de droefheid eens verscheurd,
„Op het hooren van die blijmaar –
       met een vreugdeblos gekleurd.
„Morgen is mijn Dichter jarig,
       o strooi bloemen voor zijn schreên,
„Zooveel, als ik distlen oogstte,
       tranen stortte hier beneên.
„Bied hem wenschen en gezangen,
       bied hem de eëlste dichterkroon
„Als mijn diadeem noodlottig,
       zij die lauwer grootsch en schoon.”

„Morgen is mijn Dichter jarig,
       morgen viert hij vroolijk feest,
„Wil hem dus een liedje zingen
       vol van schranderheid en geest;
„Morgen is mijn Dichter jarig” –
       juicht een zoete meisjesstem –
„Ferdinand.... die maakt geen verzen,
       ’k vroeg het anders vast aan hem...
„En mijn Helding is ad patres,”
       (dat ’s een woord vân d’ ouden Huyck),
„Morgen is mijn Dichter jarig,
       maak toch van dat feest gebruik!
„Breng hem Henriëtte’s wenschen
       in uw blijden zegengroet!
„Wie zoo schoon de ziel kon schetsen,
       voegt de dank van ’t rein gemoed;
„Bied hem losse, dartle zangen,
       Want voorzeker Tante Let
„Zal hem christelijk gedenken
       in een zalvend, mooi gebed!
„Morgen, morgen is hij jarig – — —”