Pagina:De dichtwerken van P.A. de Génestet.pdf/74

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

EGOÏSMUS



Geef een meisje bruine lokken,
Lippen nimmer moe of bang
Om te kussen of te jokken
Heel het lieve leven lang;
Rozenblosjes, sneeuwen handen,
Hemelsche oogen, epen tanden,
Ranke leest en vluggen voet:
Armpjes om er in te vliegen,
Of een kindje op te wiegen,
En een blij gestemd gemoed.

Lieve Hemel, hoor mijn beden,
Geef haar zachtheid, stille trouw,
En die duizend kleinigheden,
Die zoo lief staan in een vrouw.
Kleine zonden, teedre nukken,
Die een gloeiend hart verrukken,
Liefdes dartle poëzij;
Geef haar wat zich de engel denken
En uw rijkste gunst kan schenken,
En dan – Hemel, geef haar mij!


1847.



 

GELOOF

   Geloof, gij vroolijk kind, in stralen, zangen, rozen,
   In vriendenoogen, maagdenblikken, dichterlied;
     Geloof in lachen, schreien, blozen...
      Geloof, geloof – en twijfel niet!

Wel zult ge, al vroeg misschien, uw liefste bloem zien sterven,
  Wel drijft gij–zelf eens met uw eenvoud bitter spot...
Maar och, de droomen, die wij morgen moeten derven,
       Zij biên ons heden ’t reinst genot.

1847.