Pagina:De dichtwerken van P.A. de Génestet.pdf/82

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen
Zich uit Frankrijks hart deed hooren
Voor zijn lievling en zijn Heer!
Thans!.... die volksstem brult
Verwoeder, Ongewisser dreigt de kans....
Luider spreekt de stem der moeder
En der Weeûw van Orleans!

Maar dat moederlijke bloed
Moest wel tot den einde vloeien
Met een onversaagden moed,
En die vrouweboezem gloeien
Van een koninkljken gloed...
Anders, telg der Julidagen,
Kost gij wenschen, dat uw zoon
Op zijn hoofdje ’t wicht zou dragen
Van een Februarikroon?

Moeder! zoo gij ’t eischen dorst,
0, gij wist, dat ge in uw armen
Niet het sieraad van uw borst,
Maar het heilge moet beschermen,
Maar het weesje van uw Vorst!
En, bij ’t stormen der gevaren,
Kroost en volk en vorsten saam
Eên herinring grootsch bewaren
Aan een grooten, dierbren naam!

Koningszoon, van God verhoogd,
Eer een kroon u ’t hoofd zou drukken
Wier gewicht gij nimmer woogt,
Hebt gij-zelf in zielsverrukken
Uwer weduw traan gedroogd?
Was ’t uw blik die haar bestraalde
Toen, in haar, uw vorstenzon
Koninklijker nederdaalde
Dan zij immer rijzen kon!

Ja, zijn geest, o bleeke vrouw,
Streed met u dien strijd der smarte:
„Wees, mijn gade, wees getrouw!”