Pagina:De dichtwerken van P.A. de Génestet.pdf/83

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen
Klonk het in uw biddend harte,
Klonk het in dien nacht van rouw!
Hij was ’t, die u sterkte en steunde,
Tusschen vloek en lofgeschal,
Toen een halve wereld dreunde
Van dien daverenden val!

Lelie, waar de ceder viel,
Beur uw stengel naar de wolken!
Dat het kroost der vorsten kniel’
Voor de Goden hunner volken –
Vlekloos blijve uw vorstenziel;
En uw naam zal heerlijk suizen
Door de jongste orakelblaên,
Over ’t puin der koningshuizen
Als een koning zal hij gaan!

Waar de balling werven moet,
Met een kroon van schimp beladen,
Slechts door ballingen gegroet;
Waar hij, op zijn vreemde paden,
Geen getrouwen meer ontmoet;
Waar zijn broederen hem honen,
Waar zijn voet zich scheuren zal
Aan de splinters van hun tronen,
Neergesmeten door zijn val;

Waar geen eigen graf hem wacht,
Waar de Pyreneën schateren:
Sluwe staatsman, waar uw macht?
En alleen ’t geruisch der wateren
Klagende antwoordt op zijn klacht;
Waar op Frankrijks kluchttooneelen,
’t Zedelooze volk ten spot,
’t Grijze hoofd een rol zal spelen
Wreeder dan op ’t moordschavot....

Gij, vorstin in ’t rouwgewaad.
Laat de vrije volken handelen
Naar des hoogsten Konings raad,