Pagina:De dichtwerken van P.A. de Génestet.pdf/85

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen


ALARMISTEN

1848.




Och bevende alarmisten,
Och pruiken, podagristen,
Och ouwe–wijven–kliek,
Och nare leuterkousen,
Och bankroetiers en smousen,
Je malen maakt me ziek.

Je duffe konversatie
Is ééne lamentatie,
En nergens zie je licht;
Je snatert en je stottert,
Je steunt en stikt en stottert....
’t Is wat een vies gezicht!

Gedaalde metallieken,
Failliete republieken,
D’ effektenhoek vol vrees;
De kooplui in perikel,
Heel de aard op een karikel,
De wereld op de sjees!

Het menschdom op zijn endje,
Veel kinderen en – geen centje
Verdiensten op ’t kantoor:
Den heelen boel in ’t honderd,
En half Euroop geplonderd –
Dat ’s alles wat ik hoor!

Wie naar je praat wil luisteren,
Die ziet de zon verduisteren,
Die weet niet, wat hij ziet,
En zou zijn mooiste zaken
Terstond aan kant gaan maken,
Of stuurt ze recht – in ’t riet!