Pagina:De dichtwerken van P.A. de Génestet.pdf/86

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen
Die zou zich dood gaan kniezen,
En al zijn geld verliezen
Uit zuinigheid alleen;
Die laat zijn kroost verhongeren,
En foetert op de jongeren,
Die spotten op hem heen!

Die ziet, owaai! de Franschen
Al in zijn keuken dansen,
De meid tot déjeuné;
Die ’s nergens op zijn aise,
Die hoort een Marseillaise
In ’t lied van Isabé!

Die ziet in al zijn zonen
Al tijger–aardjes wonen
En kleine Louis Blanc’s:
Die ’s bang voor Balinezen,
Die durft geen krant meer lezen,
Maar kijkt er rillend langs!

Met al die bange wezels,
Die kwezels en die ezels,
Wie drommel, weet er raad?
Al trekken zich die Joppen
De haren uit hun koppen,
Ik weet niet of het baat!

Maar handen uit de mouwen,
Couragie en vertrouwen
En wat gezond verstand!
De mensch leeft om te hopen....
En ’t zal zoo’n vaart niet loopen:
’t Leit immers op zijn kant?

Ook ik beken het garen:
Wat onze tijden baren
Is ver van amuzant,
’t Is vreeslijk en ’t is ijselijk,
’t Is schriklijk en afgrijselijk....
En ik heb ook het land!