Pagina:De dichtwerken van P.A. de Génestet.pdf/91

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

 

IDEALEN.

aan
W. S., Theol. stud.



Wat gij in uw liefste droomen
Ooit in uw God hebt afgebeên,
’t Kerkje tusschen lindeboomen,
’t Vroolijk landschap om u heen;
Velden, die van welvaart ruischen,
’t Rookwolkje uit de bonte kluizen,
Al de liefde van dat oord:
Op uw avondwandelingen
Kleinen, die zich om u dringen,
Grijsaards, luistrend naar uw woord.

Laat die toekomst–idealen,
Van Gods zegen overstort,
Steeds uw weg, uw hart bestralen,
Waar het somtijds donker wordt;
Zoo geen vriendlijke aangezichten
Meer ’t gezellig pad verlichten,
Eens met bloemen overspreid, –
Zoudt gij schromen, zoudt gij vrezen? –
Mag de weg niet eenzaam wezen,
Die u naar uw dorpje leidt?

1847.



 

UIT MIJN DAGBOEK



Daar zijn in ’t leven van die vriendelijke dagen,
  Die ons de koude borst verwarmen door hun gloed,
  Den hemel brengen in het zoekende gemoed,
Die allen twijfel, alle donkerheid verjagen,