Pagina:De dichtwerken van P.A. de Génestet.pdf/95

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen
Wij teren hier in damp en gas,
Verveling en fatsoen:
Gij rolt in koren, mos en gras,
En hupt in lucht en groen.
Ik stoot mij hier aan iedre kei
En hijg als levensmoe;
De frissche koelte van uw hei
Waait u het leven toe!

Wij sukklen en wij kuchen hier
De poel is ongezond:
Dat ginds uw jonkheid bloeie en tier’,
Word stevig, bruin en rond!
Daar knijpt geen hoest de dorre keel
Op Gelders heuvelkling;
De kwalen vliên voor ’t woudgekweel
En ’t geuren der sering.

Hier duurt des levens lente kort,
De mensch wordt spoedig oud!
De bloem der liefde en hoop verdort,
Het hart wordt stug en koud.
Beklaagbaar de arme, die gelooft
In bloemen, straal of lied!
De wijzen schudden koeltjes ’t hoofd,
Want zij gelooven niet.

Natuur, vertrouwde van haar God,
Die wijzer is dan wij,
Aêmt leven, liefde, lust, genot,
Haar stem is harmonij;
Zij zuivert, zij verjongt het bloed,
Zij troost in elke smart,
Zij strooit ons rozen in ’t gemoed
En poëzie in ’t hart.

Tot u spreekt iedre morgenstond:
Werk met vernieuwden lust!
En de avond fluistert zoet in ’t rond:
Smaak met de schepping rust.